-
1 aan elkaar grenzen
aan elkaar grenzen -
2 hun tuinen grenzen aan elkaar
hun tuinen grenzen aan elkaar -
3 hun tuinen grenzen aan elkaar
hun tuinen grenzen aan elkaartheir gardens border on one another/are adjacent to one anotherVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hun tuinen grenzen aan elkaar
-
4 elkaar
1 [zonder voorzetsel]se⇒ l'un l'autre, réciproquement♦voorbeelden:aan elkaar grenzen • être limitrophebij elkaar • ensemblebij elkaar komen • se réunirbij elkaar op bezoek komen • se rendre visitedie kleuren passen goed bij elkaar • ces couleurs vont bien ensemblealles bij elkaar • somme toutein elkaar • l'un dans l'autrehij heeft drie uur achter elkaar gepraat • il a parlé trois heures d'affiléehij heeft ze niet allemaal bij elkaar • il n'a pas toute sa têtealles ligt door elkaar • tout est en désordrevijf keer na elkaar • cinq fois de suitezij moeten dat onder elkaar maar uitmaken • ils doivent régler cela entre euxonder elkaar • entre soi -
5 grenzen
♦voorbeelden:1 hun tuinen grenzen aan elkaar • their gardens border on one another/are adjacent to one anothermet aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid • in all probability/likelihood -
6 grenzen
1 [+ aan][tegenaan gelegen zijn] toucher (à)2 [+ aan][figuurlijk]côtoyer (qc.)♦voorbeelden:Nederland grenst in het zuiden aan België • au sud, les Pays-Bas sont limitrophes de la Belgiquedat grenst aan het belachelijke • cela côtoie le ridicule -
7 neighbour
n. buurman/vrouwneighbour11 buurman/vrouw ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 naburig/belendend ding♦voorbeelden:————————neighbour21 belenden ⇒ bij elkaar liggen, aan elkaar grenzen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
8 touch
n. aanraking; contact; tikje; trekje; aanslag--------v. aanraken; betreffen--------zes punten in Amerikaanse voetbal verkregen bij het treden in het gebied van de tegenstander als de bal vastgehouden wordttouch (touchdown)touch1[ tutsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 toets ⇒ stijl, manier♦voorbeelden:it will break at a touch • het breekt zodra men het aanraaktbe/keep in touch with • contact/voeling hebben/onderhouden metbe out of touch with • geen contact/voeling (meer) hebben metlose touch with • uit het oog verliezenwithin touch of • binnen bereik vanhave a touch of the tarbrush • enig neger/indianenbloed hebbennot the least touch of • niet het minste beetjegive/put the final/finishing touch(es) to something • de laatste hand leggen aan ietslose one's touch • achteruitgaan, het verleren¶ play at touch • krijgertje/tikkertje spelen————————touch2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:you haven't touched your meal • je hebt nog geen hap gegetentouch a topic • een onderwerp aanroerenblossom touched by the frost • door de vorst aangetaste bloesemnothing will touch those stains • niets kan deze vlekken wegkrijgenthe matter touches him closely • de zaak is van groot belang voor hem6 the thermometer touched 50° • de thermometer liep tot 50° opnothing can touch his talent • niets kan zijn talent evenarentouch someone for a fiver • iemand vijf pond aftroggelen7 touch in • bijtekenen/schilderen -
9 corner
n. hoek; hoek (in meetkunde)--------v. insluiten; overnemen van de marktcorner1[ ko:nə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoek ⇒ bocht; hoekje♦voorbeelden:cut corners • bochten afsnijdenthis car takes corners well • deze auto ligt goed in de bocht(just) (a)round the corner • (vlak) om de hoek (van de deur), vlakbijfrom all the corners of the world • uit alle delen van de wereld3 make a corner in corn • een corner/monopolie in graan verwerven→ tight tight/————————corner21 een/de bocht nemen ⇒ door de bocht gaan, de hoek omgaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in het nauw drijven ⇒ insluiten, klem zetten -
10 contiguïté
-
11 zusammenstoßen
-
12 sluiten
2 [opbergen, wegsluiten] lock up/away3 [buiten-/uitsluiten] lock out, close off4 [plaatsen zonder tussenruimte] close6 [beëindigen] close, conclude7 [verbieden] close8 [handel] [opmaken] close♦voorbeelden:het raam sluiten • shut/close the windowde winkel/zaak sluiten • 〈 in het bijzonder voorgoed〉 close (the shop) down; 〈 ook 's avonds〉 shut up shopvriendschap sluiten (met) • make friends (with)de rij sluiten • bring up the rear3 [goed geheel vormen] fit4 [afsluiten] lock up5 [ten einde lopen] close6 [als einduitkomst hebben] balance7 [gelijke eindcijfers aan debet- en creditzijde vertonen] balance♦voorbeelden:dinsdagmiddag zijn alle winkels gesloten • it's early closing day on Tuesdaydie redenering sluit niet • that argument doesn't hold (water)de begroting sluitend maken • balance the budgetIII 〈wederkerend werkwoord; zich sluiten〉♦voorbeelden: -
13 neighbor
n. buur, iemand die in nabije woning woont, iemand die in woning in de buurt woont; iemand of iets uit de buurt; medemens, naaste--------v. bij elkaar liggen; grenzen aan-→ neighbour neighbour/
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский